JPMorgan Chase vecht op agressieve wijze een gerechtelijk bevel aan dat het verplicht om de 142 miljoen dollar aan juridische kosten te dekken die zijn opgelopen door Charlie Javice en Olivier Amar, de oprichter en chief marketing officer van de inmiddels ter ziele gegane financiële hulpstartup Frank. De bank nam Frank in 2021 over voor $ 175 miljoen, maar ontdekte later dat de klantaantallen van het bedrijf drastisch waren gestegen door frauduleuze praktijken.
Zowel Javice als Amar werden eerder dit jaar veroordeeld wegens oplichting van JPMorgan. Javice kreeg een gevangenisstraf van zeven jaar. Ondanks de veroordelingen oordeelde een rechter aanvankelijk dat JPMorgan hun juridische kosten moest dekken. De bank probeert nu dit besluit ongedaan te maken, met het argument dat de juridische rekeningen buitensporig en ongerechtvaardigd zijn.
Het geschil draait om de aard van de kosten die door het juridische team van Javice worden geclaimd. JPMorgan beweert dat de facturering exorbitante en twijfelachtige kosten omvatte, zoals upgrades van luxe hotels, facturering voor 24-urige werkdagen en zelfs de aankoop van cellulitisboter, een hoogwaardige vochtinbrengende crème. Michael Pittinger, de advocaat van JPMorgan, beschreef de zaak als ongekend vanwege de ‘extreme misbruiken’.
De woordvoerder van Javice wierp tegen dat alle uitgaven waren gedaan in overeenstemming met het interne beleid van JPMorgan. Volgens de woordvoerder heeft Javice “geen kosten in rekening gebracht of gezien” en alleen zaken als ijs gekocht in overeenstemming met de gedragscode van de bank. De bewering is dat Javice nooit terugbetaling heeft gevraagd voor iets dat expliciet verboden is volgens de richtlijnen van JPMorgan.
De kernvraag is of JPMorgan verantwoordelijkheid draagt voor de juridische verdediging van personen die zijn veroordeeld wegens oplichting van de bank. De zaak benadrukt de risico’s van het verwerven van snelgroeiende startups zonder rigoureuze due diligence. Het roept ook vragen op over de mate waarin grote bedrijven aansprakelijk zijn voor de acties van hun overgenomen entiteiten, zelfs als die acties gepaard gaan met crimineel wangedrag. De poging van JPMorgan om het bevel van de rechter ongedaan te maken zal waarschijnlijk een precedent scheppen voor soortgelijke zaken, waarbij wordt bepaald of bedrijven gedwongen kunnen worden de juridische verdediging te financieren van leidinggevenden die schuldig zijn bevonden aan fraude.
De uitkomst van dit geschil zal bepalen hoe financiële instellingen in de toekomst overnames benaderen en wettelijke aansprakelijkheid beheren. Het onderstreept het belang van grondige controleprocessen en duidelijke contractuele overeenkomsten ter bescherming tegen frauduleus gedrag en buitensporige juridische kosten




















































